Geweldige vent, die René Gude. Ik herinner me zijn interviews en tv-optredens als Denker des Vaderland, en zo blijft hij leven – meende hij zelf. De herinnering biedt ons een leven na de dood. Met zijn denken en spreken trekt hij nog steeds diepe sporen in de Hollandse klei. “Terrorisme is het aanspreken van de afdeling klantenservice met andere middelen.” Pardon? Uh, ja, inderdaad: wat zeggen de aanslagen over onze vorm van samenleven, over rechtvaardigheid bijvoorbeeld of over economische ongelijkheid?
Het is typisch Gude om met zo’n gedachte over terrorisme ons te sarren, uit de slaap te halen, ons denken te prikkelen èn – daar is hij op uit – ons aan te zetten tot daden. “Ik vind het vreselijk als een filosoof alleen maar vragen stelt. Die heb ik als burger zelf al genoeg. Ik hou ervan om te knetsen [sic.] met een stevige stelling. Ik ben een praktisch filosoof: ik wil woorden die daadkracht scheppen en dat samen met anderen beproeven.” Dat is nou zo lekker aan zijn publieksfilosofie: hij permitteert het zich om als denker de nuance weg te laten, het twijfelende onderzoek in te ruilen voor stevige stellingnames en het denken in dienst te stellen van het activisme.
Die stevigheid kan deze tijd goed gebruiken. De wereld heeft ons nodig, in alle opzichten, dus niet alleen ons denken maar zeker ook ons handelen. Misschien moeten we wel zeggen: de wereld heeft ons met hart en ziel en met huid en haar nodig. ‘De enige manier om de toekomst te voorspellen is haar tot stand te brengen’, zei Hannah Arendt al. We moeten handelen, in actie komen en het goede nastreven door er werk van te maken. We hebben elkaar nodig. De uitspraak van Arendt is één van Gudes favoriete citaten. ‘Doe wat’, is wat
hij in alle toonaarden steeds weer heeft willen uitdragen, zit niet stil om te wachten op dat wat toch niet vanzelf tot stand komt. “Blijf niet steken in de beschrijving: verbeter!”, roept hij uit. Peter Sloterdijk, de Duitse filosoof die ook de stevige taal niet schuwt, was één van Gudes vrienden. Die schreef het boek ‘Je moet je leven veranderen’. Geen vrijblijvendheid meer, er ‘moet’ iets gedaan worden.
Er is inderdaad werk aan de winkel. Onze moraal is aan een onderhoudsbeurt toe. Ik bedoel: de ethiek van ons handelen staat op het spel, niet als theoretische vraag maar als concrete toets in de actuele werkelijkheid. Door te doen, zeggen we met onze voeten wat belangrijk is, en dat is nu méér nodig dan simpelweg zeggen wat gedaan moet worden. Meningen genoeg, we komen handen tekort – niet om de eigen tuin aan te harken, maar om het samen beter te rooien. “De heersende opvatting is dat een goede samenleving niet meer is dan een samenklontering van zoveel mogelijk excellerende individuen”, zegt Gude. “Dat klinkt zo slecht nog niet, maar het probleem is dat iedereen langzamerhand de taal voor gemeenschappelijke doelen, belangen en verantwoordelijkheden is verleerd.” En dáár gaat filosofie over, vooral de praktische filosofie: die wil dat we intelligent handelen, domme dingen vermijden, slimme daden verrichten en gezamenlijk een goed leven opbouwen. “Filosofie is een sociaal geheel. Het gaat over sociale intelligentie. In je eentje een bewustwordingsproces doormaken is onmogelijk.” We hebben samen een klus te klaren.
Je manifesteren in de wereld kan met kleine daden en grootse acties. Voor iedereen is de maat, de stijl en de inhoud van de actie anders. Maar voor iedereen lijkt te gelden, dat je niet zomaar maatschappelijk actief wordt. Daar moet je klaar voor zijn. Je moet de stap durven zetten. Gude: “Als je iets in de wereld wil betekenen, dan zul je de moed moeten hebben om iemand te zijn.” Toe maar! Iemand zijn – wat is dat precies? En hoe word je dan ‘iemand’? Maar niet voor niets zit ‘moed’ ook in ‘bemoediging’: anderen kunnen ons helpen en bemoedigen door samen te vallen, elkaar omhoog te hijsen en weer door te gaan. Wie zichzelf wil ontwikkelen, stappen in de wereld wil zetten en persoonlijke of maatschappelijke grenzen wil verleggen, kan daar de ander voor gebruiken. Heeft daar de ander voor nodig. En die ander zit net zo goed met de gebakken peren van het eigen ongemak en de schaamte over de eigen onkunde. Want veel gaat niet vanzelf goed, fouten hebben de neiging zichzelf voort te planten en vergissingen zijn een irritante menselijke gewoonte. Dus niemand
is de perfecte actievoerder die alles overziet, begrijpt en de beste strategie uitstippelt. Dat moeten we ‘samen beproeven’, zou Gude zeggen, door te ‘knetsen’ met stevige standpunten. Filosofie als knetterend vuurwerk om de wereld schitterend te verlichten. Gude zou glimlachen bij zo’n zin, hij zou het gezegd kunnen hebben.
Hij was hard in zijn oproep om niet te blijven zitten: “Als je iets weet moet je daarvoor op de barricade. Als je iets niet weet, moet je het toegeven en je inzicht verbeteren.” Maar hij was ook mild in zijn oordeel over mensen, of beter: hij wist en accepteerde dat iedereen tekort schoot, hij zelf niet uitgezonderd. Hij beschouwde het menselijk tekort als een beginpunt van alle filosofie en wilde met zijn publieksfilosofie een bijdrage leveren aan onze eeuwige poging om dit tekortschieten te boven te komen. “Filosofie, zowel de publieke als de academische, is in de eerste plaats een sociale gespreksaangelegenheid. Het gaat om de opbouw van gezamenlijke intelligentie. Dan is het vertrekpunt voor alle gespreksgenoten gewoon het menselijk tekort.” Niemand is beter dan de ander, we schieten allemaal op onze eigen manier tekort. Maar dat is nog geen reden stil in een hoek te gaan zitten kniezen. We kunnen op de één of andere manier het verschil maken. ‘Optimisme’ was een rode draad in zijn denken, en ook de grondtoon van wat hij zelf ‘humeurmanagement’ was gaan noemen. Gude, nog één keer ten voeten uit: “Iedereen die elke godvergeten ochtend uit zijn nest komt en aan de dag begint, laadt de verdenking van optimisme op zich.”
Geweldige vent, die René. Hij zal geweten hebben dat zijn roepnaam ‘wedergeboorte’ betekent. Zullen we in actie komen en handelen in zijn geest?
(Gudes citaten komen uit twee boekjes die postuum zijn verschenen bij ISVW Uitgevers: ‘Zinvolle volzinnen’ en ‘Ik blijf nog even kletsen’)