In deze tijd van Allerzielen, wanneer we meer dan anders stilstaan bij de dood, is de hemel dichterbij dan ooit. Ergens zullen ze zijn, de mensen die ons dierbaar zijn. Fysiek zijn ze niet meer te voelen, maar in onze gedachten verbeelden we hun aanwezigheid. Deze unieke menselijke mogelijkheid, deze kracht van denken helpt velen om om te kunnen gaan met dat grote mysterie van leven: we worden geboren en gaan dood. Waar zijn we daarna?
Vanmorgen vond ik deze luchtfoto in mijn mailbox. Onderweg naar onze zoon door mijn partner geschoten vanuit het vliegtuig, kijkend naar beneden. In onze woordenschat is hemel een begrip geworden, een idee over iets dat boven ons zit. Over een ruimte om ons heen, een schilletje rondom ons bestaan. En in eeuwenoude verhalen zijn onze doden daar gaan wonen, als ze tenminste op aarde goed hun best hadden gedaan. Anders was er de hel, het ondermaanse. Tenminste, dit verhaal ken ik nog uit mijn jeugd. Over dat laatste hoor ik niemand meer (of ik heb mijn oren dicht gedaan, omdat ik er zelf niet meer in geloof). Het eerste wordt nog actief beleefd. We redden het als we weten dat onze doden ergens zijn. En met dat ergens bewegen onze vingers, apostrofjes omdat we er iets mee bedoelen maar niet wetend wat. De hemel is een begrip waar we iets mee kunnen. Met de hemel ontstaat er een zekere rust in onze rouw. In de wereld van de hemel is hij of zij. Het is er goed, en soms is er contact. Tussen dat en hier, tussen hem of haar en mij. In ons hoofd is er een wereld van oneindig veel beelden en verhalen, niet wetend of er buiten dat hoofd werkelijk iets is.
Ik zag de foto en dacht: wat als daar nu inderdaad de mensen wonen van ooit, wat zullen zij elkaar vertellen. Wat zijn hun gedachten over ‘die andere wereld’, de ‘aarde’?
Gelukkig ging het vliegtuig niet zo hoog en staan inmiddels zijn voeten weer op aarde.