Hannah Arendt moest zelf meermalen aan den lijve ervaren wat er met de mensheid gebeurt als deze niet langer veelvoudig en verschillend mag zijn. Ze groeide op in een land waarin zowel de uniciteit van ieder mens als de daaruit voortkomende pluraliteit met alle mogelijke middelen te niet werd gedaan. Haar analyse van deze tijd is volgens Hermsen niet zozeer een historische uiteenzetting van wat toen heeft plaatsgevonden als wel een analyse die ons helpt om in posttotalitaire tijden waakzaam te blijven voor die ontwikkelingen in de maatschappij die dat gevaar in zich dragen.
Het kwaad heeft namelijk geen herkenbaar gezicht. Het idee van de ‘banaliteit van het kwaad’ beschrijft Arendt in haar beroemde verslag van het Eichmann-proces in 1961. De oorlogsmisdadiger Adolf Eichmann degradeerde ze van een gruwelijk monster tot een nietszeggend individu dat gedachteloos bevelen opvolgde. Juist in deze banaliteit schuilt het kwaad. Waar de kritische distantie verstomt, steekt gedachteloosheid de kop op. Zo ook nu, stelt Hermsen: ‘We willen liever ergens bij horen dan zelf kritisch denken.’ In tegenstelling tot het kennen en weten richt het denken zich in Arendts termen op dat wat er nog niet is. Het begint bij het in twijfel trekken van wat al in kaart is gebracht.
Joke Hermsen over de actualiteit van Hannah Arendt. Lees verder…