Mijn moeder heeft een boek voor mensen op leeftijd met gedachten over leven en ouder worden. Naast haar streekroman en Toon Tellegen-verhaaltjes pakt ze dit boek regelmatig op om er ‘een stukje in te lezen’, zoals ze dat zegt. Ze begint dan plots te praten zoals laatst, toen ze het verhaal vertelde van een jonge adelaar, hoe die geholpen wordt om het leven te leren leven. ‘Wist je dat een arendsjong het nest uit wordt geduwd zonder dat die weet of die kan vliegen, en dat dat expres gebeurt? “Een arend moet eerst de dood in de ogen kijken voordat het kan gaan leven,” citeert ze.
Vanmorgen namen mijn man ik en afscheid omdat hij onze zoon ging helpen bij zijn verhuizing. We hadden we een uur gepraat over andere onderwerpen dan de dagelijkse beslommeringen. ‘Gek he,’ zei ik bij zijn vertrek, ‘het is net alsof het gesprek intenser is omdat ik weet dat je weggaat.’ Alsof het leven intenser is als de grens bekend is.
Mijn moeder leest niet voor niets in haar boek voor oudere mensen. En ook de Tellegen-verhalen over troost kiest ze weloverwogen. De dood van haar man heeft haar opnieuw bewust gemaakt van de kwetsbaarheid van leven. Het verhaal van het adelaarsjong komt op het juiste moment. Immers, ook in de natuur gelden de wetten van dood en leven – of, gelden juist in de natuur die wetten en zijn wij dat vergeten? Zijn wij vergeten dat ook wij natuur zijn?
In het nest kreeg het jong zijn natje en droogje. Ook voor kinderen is het heerlijk om vrij-uit te kunnen leven. Om je geen zorgen te hoeven maken over eten, drinken, huisvesting, maar ook niet over over liefde, ziekte, werk of andere vormen van bestaans(on)zekerheid. Gisteren zag ik op een verjaardag een peuter met verwondering om zich heen kijken. Hij speelde met zijn meegebrachte duplo, at gretig het grote volle bakje chips leeg en reed even later in zijn kinderstoeltje veilig mee naar huis.
Het grote-mensen-leven leren we al levend kennen. Stapje voor stapje worden we vlinderend groot. Tenminste, dat wensen wij onszelf en kinderen toe: onbezorgd de lichtheid van het leven leven – het liefst zonder al teveel schrammen en builen groot worden.
Het leven blijkt zoveel anders te zijn. Het toont zich in haar schoonheid, maar ook in haar verdriet. Geen kind is te behoeden voor een leven zonder tranen. Elk mensenkind ervaart vroeg of laat de wreedheid van de natuur. We worden ziek, gaan mensen missen, we worden ouder. Heel lang schuiven we gedachten over kwetsbaarheid van leven voor ons uit. Dat gaat niet over ons, het kan alleen anderen overkomen. We leven als het ware met de rug naar de dood toe. Dat we het leven ten volle kunnen pakken als we de dood in welke vorm dan ook ontmoeten, dat komt niet in ons op. Hoe voorzichtig wij onze peuters begeleiden, zo anders leert het adelaarsjong te leven. Hij wordt hardhandig het leven ingeduwd: zoek de grens op en sla op tijd je vleugels uit. Zou het niet veel reëler zijn als wij ook onze kinderen kennis laten maken met grenzen van leven? Als we ze zouden leren om om te gaan met schrammen en builen, zouden ze dan niet beter in staat zijn om te leven?
Stort de adelaar ten aarde? Nee, het verhaal gaat verder. De moeder pikt haar kind op als het dreigt te crashen. Of de adelaar dit weet in zijn vrije val? Naar het schijnt hebben dieren geen besef van weten, geen gedachten over wat wel en niet hoort of zou moeten. Dieren gaan het leven aan en nemen het voor wat het is. En wij, wij blijven eeuwig hopen op een moeder die ons opvangt. Tot die tijd zullen we opgroeien, stapje voor stapje of soms met een harde duw – om te wennen aan het kwetsbare leven. Om te genieten van begrenzing: het was fijn om samen te praten. Dankjewel.