Laat ik het nú zeggen


De dichter Remco Campert heeft al heel wat in zijn leven voorbij zien komen. Hij beseft, dat hij als 88-jarige een lang verleden heeft en een korte toekomst. Wat valt er nog te zeggen? In de Volkskrant van 15 januari spreekt hij.

Afgelopen week kwam het bericht dat mijn moeder gaat verhuizen. Zij gaat beschermd wonen in het plaatselijke zorgcentrum. Haar geheugen is niet meer zo scherp te definiëren, laat staan haar toekomst. Dat ze onlangs moest zoeken naar mijn doopnamen, de namen die altijd verhalen opleveren, was (wederom) een besef van achteruitgang. Steeds meer woorden verdwijnen in dat diepe gat van het geheugen. Alzheimer is een wrede vriend, en soms genadig. Niet alles wil nog geweten worden.

In deze tijd krijg ik veel goedbedoelde reacties. Van ‘het is goed zo’ tot ‘je moeder zal wel veranderen; ze zal steeds minder je moeder zijn’. In deze tijd merk ik wederom hoe gevaarlijk interpretaties zijn. Het zijn gedachten die meer over de ander zeggen dan over mij. Als ik er dan een gedachte naast zet – ik beleef het proces immers op mijn manier – zie ik een weifelende blik. Alsof mijn woorden niet kloppen. Het lijkt op wat ik hoorde na de begrafenis van ons zusje. “Bij jou moet de klap nog komen.” We weten wat de ander gaat doormaken. Denken we.

Wil ik dit nu zeggen? Blijkbaar. De behoefte is er. Vanuit een verlangen. Zullen we elkaar vragen gaan stellen? Het nú zeggen uitstellen? Of… onze reactie beperken tot ‘ik denk aan je’, ‘sterkte’ of iets anders in die strekking?

Remco Campert sprak zich uit. ‘Poëzie hoeft niet altijd over je eigen innerlijke wereld te gaan. Ik wilde mijn blik richten op wat er in de buitenwereld gebeurt. Ik kon ook niet anders door wat er zich daar afspeelde. Taferelen die ik niet met droge ogen kon aanzien. Ik besloot dat ik mijn poëzie in dienst van iets moest stellen.’
Laat ik deze woorden in dienst stellen van de buitenwereld. Van een zachtere omgang met elkaar.

Tussen mijn moeder en mij is alles gezegd.