Hannah Arendt en opnieuw beginnen

Het vernieuwende dier
Initiatief, belofte en vergeving maken volgens Hannah Arendt ruimte voor vernieuwing. Een hoopvolle theorie, vindt filosoof Joke Hermsen.
door Joke J. Hermsen, filosoof en schrijver, 24 februari 2023
Gepubliceerd in het Filosofie Magazine en met toestemming overgenomen.

Zonder overdrijven kan ik dit stuk beginnen met vast te stellen dat het werk van Hannah Arendt (1906-1971) in de eenentwintigste eeuw een ware wedergeboorte heeft meegemaakt. Kostte het mij eind jaren negentig nog grote moeite om haar politieke filosofie op het onderwijs- en onderzoeksprogramma van de faculteit wijsbegeerte van de universiteit van Tilburg geplaatst te krijgen, inmiddels zijn er tientallen studies en een veelvoud aan artikelen over haar werk verschenen en geldt ze als een van de meest toonaangevende denkers van de westerse politieke filosofie. Het opnieuw geboren kunnen worden, oftewel het begrip ‘nataliteit’, is bovendien een van de pijlers waar het denken van Arendt zelf op rust. In het licht van haar eigen wedergeboorte loont het daarom de moeite juist dit begrip wat nader onder de loep te nemen.

Het onwaarschijnlijke
Al in haar proefschrift Der Liebesbegriff bei Augustinus (1929) noemt Arendt initium en novitas, het begin en het ­nieuwe, de belangrijkste kenmerken van de menselijke conditie.

Het beginnen kenmerkt het menselijke bestaan, omdat wij niet één keer, maar steeds opnieuw geboren worden. Onze eerste, fysieke geboorte vindt plaats binnen het privédomein van de familie, en deze wordt later hernomen in een tweede, ‘symbolische’ geboorte – het principe van nataliteit – als we het openbare domein van de politiek-­culturele wereld betreden en er iets nieuws aanvangen of verkondigen: ‘Met woord en daad treden wij de wereld binnen en dit binnentreden is als een tweede geboorte, waarmee we het naakte feit van onze oorspronkelijke fysieke verschijning bevestigen en er de consequenties van aanvaarden’ (The Human Condition).

Elke keer als we binnen de wereld een initiatief nemen, worden we als het ware opnieuw geboren en kan er iets nieuws in gang gezet worden, waarmee de kringloop van gebeurtenissen doorbroken kan worden: ‘Het feit dat de mens tot handelen in de zin van een nieuw begin begaafd is, kan slechts betekenen dat hij zich onttrekt aan al wat reeds voorzien en berekenbaar is.’ Zelfs als we nauwelijks meer op een ommekeer of nieuw begin durven te hopen, behoudt onze verschijning binnen de openbare wereld de belofte van datgene wat niet van tevoren verwacht of berekend kan worden. Dit betekent volgens Arendt dat ‘zelfs het onwaarschijnlijke nog een zekere waarschijnlijkheid heeft, en dat wat rationeel is, dat wil zeggen wat in de zin van het berekenbare beslist niet te verwachten is, toch gehoopt mag worden’. In deze tijden van klimaatcrisis, oorlog en opeenvolgende pandemieën kan er aan haar werk enige moed ontleend worden. Zelfs als de situatie waarin de wereld zich bevindt soms uitzichtloos lijkt te zijn, kan er dankzij onze ‘nataliteit’ toch altijd iets onverwachts gebeuren.

In ons handelen en spreken onthullen we wie we zijn

Zodra we met anderen een gesprek over de wereld voeren of binnen die wereld een nieuw initiatief nemen, laten we volgens Arendt aan de wereld zien wie we zijn. Onze eerste, fysieke geboorte toont vooral wat we zijn: onze afkomst, zoals onze sekse en etniciteit. Dit fysieke ‘paspoort’ is op zich al uniek, zoals in onze dna-code tot uitdrukking komt, maar de mens is meer dan de optelsom van deze kenmerken, omdat wij als talige en cognitieve wezens in staat zijn om de gegevenheden in ons ‘paspoort’ op een specifieke manier te lezen en te duiden. Elke keer als we in de wereld iets nieuws aanvangen, onthullen we ook aan anderen hoe onze interpretatie van ons ‘paspoort’ er op dat moment uitziet. Aangezien die interpretatie wordt beïnvloed door onze persoonlijke ontwikkeling en door alle veranderingen die zich in ons leven voordoen, en bovendien omkaderd wordt door een specifieke sociaal-culturele context, ziet deze er telkens weer anders uit. De lezing van onze ‘watheid’ voeren we zo steeds licht verschoven ten opzichte van de vorige keer ten tonele, waardoor we onszelf niet als af of voltooid kunnen beschouwen, maar als wezen in wording – in statu nascendi.

In The Human Condition vat Hannah Arendt deze spanningsverhouding tussen wie iemand is en wat hij of zij is nog eens samen: ‘Zodra wij willen zeggen wie iemand is, laten de woorden die wij gebruiken ons zeggen wat hij is; we geven een opsomming van eigenschappen die hij gemeen heeft met anderen zoals hij’ (p. 179), waardoor de specifieke uniciteit van het ‘wie’ ons ontsnapt. We kunnen, met andere woorden, heel goed vertellen wat we zijn en het paspoort tonen waarop alle feiten van onze ‘eerste geboorte’ vermeld staan, maar op de vraag wie we zijn zullen we nooit een definitief antwoord kunnen geven. Het altijd voorlopige antwoord op die vraag is: ‘Sta me toe een verhaal te vertellen’, waarin de in de tijd gewijzigde interpretatie van onze feitelijkheden tot uitdrukking gebracht wordt.

Nieuwkomers
Wie we zijn, onze uniciteit, kunnen we pas tonen in ons handelen en spreken ten overstaan van anderen, waarbij we, als het goed is, niet gereduceerd worden tot de opsomming van onze eigenschappen. Het is dankzij dit principe van nataliteit dat de mens ‘tot een nieuw begin begaafd’ is. Arendt legt zoveel nadruk op dit principe van nataliteit, omdat het de ‘absolute verscheidenheid of pluraliteit’ van mensen realiseert: ‘Niet de Mens, maar mensen bewonen de wereld’ is een van haar veel geciteerde uitspraken.
Pluraliteit is naast nataliteit een van de belangrijkste thema’s van haar werk. Als Joods intellectuele heeft ze zelf in de jaren dertig in Duitsland ervaren wat er gebeurt als zowel de uniciteit van iedere mens als de daaruit voortkomende pluraliteit van de wereld met alle mogelijke middelen teniet wordt gedaan. Daarom hamert ze er telkens weer op dat de wereld niet door ‘de Mens’, maar door mensen in al hun onderlinge verscheidenheid bewoond wordt. Wat de mens met anderen deelt en hem daarom gelijkwaardig aan alle anderen maakt, is het feit van zijn ‘dubbele’ geboorte. In Between Past and Future vat Arendt de verbondenheid tussen nataliteit en pluraliteit als volgt samen: ‘Menselijk handelen is, zoals alle strikt politieke fenomenen, verbonden met menselijke pluraliteit, dat een van de fundamentele condities is van menselijk leven in zoverre het berust op het feit van de nataliteit, waardoor steeds nieuwkomers de menselijke wereld binnendringen, nieuwkomers waarvan de daden niet kunnen worden voorzien door degenen die er al zijn.’

Niet de Mens, maar mensen bewonen onze wereld

Juist vanwege het onverwachte en onberekenbare van elke nieuwe handeling op het openbare toneel van de wereld moet deze volgens Arendt geleid worden door twee specifieke vermogens, die van de vergeving en de belofte, waarmee de vrijheid van het handelen in het openbare domein in goede banen geleid kan worden. Ze wijdt er in The Human Condition zelfs een apart hoofdstuk aan, ‘The power to forgive’, dat gezien de historische context van een bijzondere moed en wijsheid getuigt. Amper veertien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog en de massale Jodenvervolging noemt ze vergeving ‘de enige verlossing uit de bezoeking van de onomkeerbaarheid’.
Aangezien we onmachtig zijn de misdaden die in het verleden gepleegd zijn ongedaan te maken, kunnen we alleen proberen te vergeven. Als we hier niet toe in staat zijn, zal ook de nieuwe generatie aan de misdaden van de vorige generatie vastgeketend blijven en geen nieuw begin kunnen maken: ‘Waar mensen elkaar vergiffenis schenken, wordt iets nieuws geboren. Waar wraak dader en slachtoffer eeuwig vastketent, ontlokt vergeving het nieuwe, want doorbreekt die keten.’
Hoe moeilijk vergeving soms ook kan zijn, wraakzuchtig omzien blijft het slachtoffer vasthouden aan de misdaad, zonder vergeving zijn we niet tot een ‘tweede geboorte’ in staat en blijven we in het verleden ronddolen. Een nieuw begin kan niet vanuit gevoelens van wraak of ressentiment ontstaan.

Hoop
Behalve vergeving dient ook de belofte ingebracht te worden om het handelen in de wereld te reguleren. We moeten elkaar dingen beloven voordat we met elkaar in discussie gaan, bijvoorbeeld dat we elkaar niet in de haren zullen vliegen als we van mening verschillen of dat we anderen niet buitensluiten of discrimineren als deze er afwijkende meningen of een afwijkend ‘paspoort’ op na houden. De power of promise dient er volgens Arendt toe om ‘in de oceaan van onzekerheid die de toekomst per definitie is, eilanden van zekerheid te bouwen zonder welke er in de betrekkingen van mensen geen sprake van duurzaamheid kan zijn’ (p. 238). De belofte vormt zogezegd de enige voorzorg die we kunnen nemen om de vrijheid van het handelen binnen de openbare wereld te reguleren. Het is voor Arendt de enige ‘remedie’ tegen de onvoorspelbaarheid van het handelen en daarom een van de belangrijkste menselijke vermogens, zonder welke de openbare wereld eenvoudigweg niet zou kunnen functioneren.
De mens als een ‘begin’ typeren betekent voor Arendt niet alleen dat het onverwachte van ieder van ons kan worden verwacht, en zelfs het ‘uiterst onwaarschijnlijke’, maar ook dat hiermee het principe van de hoop pas in de wereld komt: ‘Slechts in de volle beleving van dit vermogen te beginnen liggen het geloof en de hoop besloten.’ Als we daar niet meer aan toekomen, omdat we geen rust vinden om eens wat diepgaander over onszelf en de wereld na te denken, of omdat we elke hoop op verandering zijn kwijtgeraakt, verdwijnt dit ‘hoogste vermogen van de mens’ om een nieuw begin te maken. Haar hoopvolle gedachtegoed klinkt ook door in de woorden van Cesare Pavese in Klein oorlogsdagboek (1990): ‘Het is goed om in leven te zijn, want leven betekent beginnen, telkens opnieuw beginnen. Als dit gevoel ontbreekt, dan kun je net zo goed dood zijn.

Wil je het hele dossier Hannah Arendt lezen, bestel dan de editie van Filosofie Magazine.