een daad

Ze had het me nog zo op mijn hart  gedrukt: doe rustig aan, geniet van je reis. Vanmorgen belden we elkaar. Ik vertelde over de rijke ontdekking die ik had gedaan. Beirut is een bijzondere stad van vriendelijke mensen die een, voor mij, ongeordend leven leiden na een burgeroorlog van 15 jaar waar ze elkaar kapotschoten. De gaten zijn nog te zien in gebouwen die niet worden afgebroken, te horen in verhalen die verteld worden door ooggetuigen. Maar er zijn ook nieuwe verhalen van jonge Libanezen die niet blijven hangen in ooit, maar verder gaan, de toekomst in. Voorbij de gaten.

Met één van die mensen raakten we in gesprek op het terras voor zijn hotel. We hadden alweer een dag met behoorlijk wat kilometers in de benen en de Libaneze middagzon was nog net te voelen op deze paar vierkante meters. Als kind had hij gespeeld vlakbij de green line, de grens tussen vechtende partijen. Terwijl de beschietingen klonken fietste hij op zijn kinderfiets rond de flat. Bang was hij als kind niet echt geweest. Alsof het erbij hoorde, knallende volwassenen.
Hij vertelde zijn versie van Beirut, de politiek, economie en samenleving. Wij vuurden onze vragen op hem af, omdat we de dagen daarvoor ook verhalen hadden gehoord die tegenstrijdig leken. Ons beeld werd genuanceerder. We luisterden.
Een dag later liepen we met hem kilometers door de stad, van wijk naar wijk. We spraken vrijwilligers van het jongeren-Rode Kruis die hun vrije zaterdagen gaven aan het begeleiden van oude mensen die vereenzamen, van kinderen die te weinig ruimte hebben om te spelen. We zagen klassieke villa’s verpauperen, de zoveelste buildings met dure appartementen die niemand zou kopen omdat er al zoveel gebouwen gebouwd zijn om geld wit te wassen. De kleuren, geuren en bebouwing veranderden en de huizen werden krapper en meer op elkaar gebouwd. Zijn verhalen gingen door, maar in de laatste wijk werd hij stil. Onze iPhones gingen de tas in. Hier liepen we in donkere steegjes vol opeengepakte stenen, platen. Krotten zonder ramen. Kinderen scharrelden op een vuilnisbelt op zoek naar … wat? Dit waren de vluchtelingenkampen Sabra en Chatila. Ooit bijna uitgemoord door een Libaneze splinterbeweging in samenwerking met Israël. Nu een overvol pakhuis van mensen. Waar Palestijnse kinderen worden geboren en zullen sterven. Statenloos. Geen recht op werk. Uitzichtloos bestaan.
Deze week kwam een afvaardiging van de zogenaamde gele hesjes op bezoek bij onze minister-president. Goed dat ze benoemen wat beter kan in ons land. Wat meer aandacht nodig heeft. Rutte kreeg geen hand. “Een misdadiger geef je geen hand.” In ons land vechten we met woorden en handgebaar.
Ver weg wonen vluchtelingen verstopt in niemandsland. Naamlozen, vechtend voor leven.
In datzelfde gebied creëren Israël en de Palestijnen al decennialang hun eigen green line. Op afstand van mijn vakantieplaats vochten ze hun uitzichtloze ruzie met raketaanvallen uit. Een zwangere vrouw met haar peuter kwamen om.
Wat is ‘daadkracht’?
Wie bepaalt wanneer een daad mis is en wanneer goed?
“Maak je niet ongerust,” zei ik tegen mijn Syrische vriendin. “Ik heb ook volop genoten. Van wat ik allemaal meemaakte, van de zon, van uren ontdekken in een onbekende stad met een taal die inmiddels vertrouwd klinkt. Van ongegeneerd heerlijk eten en drinken. Van de liefde.”
We rondden ons gesprek af met vrouwenpraat over zwanger-zijn en baby’s. Over een paar maanden krijgt ze haar eerste kindje. Evenals de Libanees gaat ook zij verder, voorbij de gaten in haar ziel. Daadkrachtig als ze is draagt ze nieuw leven. Een daad van hoop.